In een begin stel je vaak iets voor. Je introduceert iets. Je vertelt iets. Je vertelt vaak iets in een verhaal. Zou je denken. Nutteloze woorden zijn ook woorden. Ruimtevullende woorden. Maar wel woorden. Nou, omdat ik in een goede bui ben en jullie toch een verhaal wil geven introduceer ik mezelf.
Ik ben Monique. Nee, hier ga ik al de mist in. Dit is een naam, weer ruimtevullende letters. Ik ben Monique alleen voor de buitenwereld. Voor mezelf ben ik anders. Ik ben geen naam. Ik ben ik. Ik ben een persoon, een geest in een omhulsel. Een lichaam. Een vrije geest die opgesloten zit.
Ik ben… Goh wat een goede vraag, wie ben ik eigenlijk? Nou laat ik beginnen met waar ik van hou. Dan komen we misschien dichter bij het antwoord.
Ik hou van liefde. Veel liefde. Ik hou van knuffelen, de contact met een ander menselijk lichaam. Een ander menselijk ziel dat, net als ik, vast zit in een lichaam. Iemand die je begrijpt, en die zon intieme ervaring met jou deelt, is een vriend. Waar ik dus automatisch ook heel erg van hou. Vrienden zijn een prioriteit. Een educatieve bezigheid. Verder hou ik veel van leren. Elke dag leren door te lezen, door te zien en door te voelen. Want boekwijsheid is niks vergeleken bij leefwijsheid.
Maar bovenal hou ik ervan om mij te zijn. Ook al weet ik niet wie ik ben, ik ben mij. Ik ben iets, en dat is al beter dan niet, toch?
Misschien dat door deze lap tekst, ik mezelf beter zal begrijpen, en misschien belangrijker, dat jullie mij begrijpen
De vermoorde onschuld
Ik zit met veel vragen. Levensvragen. Alledaagse-huishoud-vragen. Vragen waar je onmogelijk een antwoord op kunt krijgen. Waarom? Tsjah, dat is weer een vraag. Het verbaast mij dat mijn ogen niet 2 kleine vraagtekentjes uitstralen. Bij alles bedenk ik standaard een vraag. Een vraag om over na te denken of een vraag waar je snel een antwoord op hebt. Waarom vraag ik zoveel? Ja, goede vraag. Ik vraag veel omdat ik veel wil leren. Ik wil weten wat iemand anders voelt, denkt,ziet, ruikt. Soms denk ik: “kon ik maar voelen wie diegene is.”
Hetzelfde had ik met jou. Toen ik je zag. Een schitterende verschijning. Een man met kracht. Een man met mooie ogen. Ja, dat vooral. Die ogen vielen mij zo op. Ogen met diepgang, er zat zoveel meer achter die ogen dan dat ze wilden tonen. Die ogen probeerden iets te verstoppen maar ik zag het. Ik zag het, en dat trok mijn aandacht. Ik werd nieuwsgierig. Naar die ogen. Naar die man. Die man met die mooie ogen.
Hij leek geen aandacht te tonen voor mij, ik was namelijk een heel gewoon meisje. Soms keek hij naar me met die mooie ogen en dan brandden ze door mij heen. Ik zag hem kijken, ik zag hem staren, maar wist dat ik het niet was waar hij naar keek. Of tenminste, dat dacht ik toen. Die ogen die konden zo doordringen. Ook al keken ze naar je, ze keken achter je, of naast je. Misschien maakte dat mij nog wel nieuwsgieriger. Ik hield ervan, een mysterieuze man. Dit was een uitdaging. Ik moest ontdekken wat hij te verbergen had. Ik wilde het ontdekken. Ik wilde hém ontdekken.
Ook je handen vielen op. Je raakte alles aan alsof je het uitgedacht had. De beweging. Je deed het in één keer goed. Elke beweging die je maakte met je handen. Hoe je de bladeren van het boek omsloeg, ik zie het nog voor me. Ik hoor soms nog hoe het papier knisperde in jou handen, nietwillend dat jij het los zou laten. Ik zie nog voor me hoe je aan je vingers likte voordat je elke bladzijde omsloeg. Op slag vlogen er vlinders rond. Niet alleen in mijn buik, ook in mijn ogen, in mijn hoofd, in mijn tenen, ze vlogen door de hele kamer. En alles wat ik dacht was: “Wat zou hij nu denken?”
Ik kon er niet achter komen of jij de vlinders zag, want je keek immers dwars door me heen. Niet alleen door mij, door iedereen. Niemand was belangrijk voor jou. Niemand deed er toe. Het was jij en jou wereld. Daar hoorde niemand in, en zeker ik niet. Ik was normaal en niet iemand waar jij enige moeite aan zou verspillen. Jij zou mij nooit aanspreken. Het was een stille liefde. Zo eentje waarbij je weet dat het nooit iets wordt maar waarbij je altijd blijft dromen.
Dagen vervlogen door de zon en de nacht. De zon straalde voor mij altijd, zelfs al was het nacht. Ik had de zon in mijn hoofd zitten en die wilde er niet meer uit. Ik weet, de zon is een bal met lava, die kan niet in je hoofd komen. Nou, bij mij wel! Ik kon niet stoppen met glimlachen, en de verliefdheid was geboren als een klein gezwel dat ik met me mee droeg. Mettertijd groeide dat gezwel per dag. Uiteindelijk zou het exploderen. Een waterval vol liefde. Van mij, voor jou. Alles van mij, voor jou. Maar niks van jou, voor mij. Dat wist ik. Ik had me erop voorbereid. Ik heb me mentaal voorbereid op de pijn die ik zou krijgen van jou. Van het niet houdenvan van jou naar mij toe. Het deed pijn als ik aan je dacht. Het deed pijn als je lachte. Het deed pijn als je praatte. Maar het deed me vooral pijn als je zo keek, met die verdomde mooie ogen.
Zoals ik had voorspelt, het explodeerde. Het gezwel geboren uit alleen maar liefde explodeerde. Alles zat eronder. Iedereen was besmet met het liefdesvirus. Behalve ik. Ik was geëxplodeerd. Ik kon niet meer. Ik was kapot. Letterlijk gebroken. Jij toonde geen aandacht voor mij, dus waarom zou ik mijn dierbare liefde verspillen aan iemand zoals jou? Ondanks dat je perfect was, jij voelde het niet voor mij. En ik was bang. Ik was zo bang. Ik had mijn hart verkocht en kreeg het gebroken terug. Zonder dat je ook maar één woord gezegd had. Mijn hart brak. Ik heb secondelijm gebruikt, ik heb het geprobeerd vast te nieten. Niets werkte. Ik kon hem net zo goed weggooien want het was niets waard meer.
Ik moest verder, zonder mijn grote liefde. Geen probleem dacht ik. Waarom zou dat een probleem vormen? Ik had toch nooit enige liefde van hem gehad? Dus ik ging door, ik deed de dingen die ik doen moest, en ik lachte. Ik lachte oprecht. Dacht ik. Totdat ik de eenzaamheid als een donkere wolk om me heen voelde als ik in bed lag. Die ‘oprechte’ glimlach verdween als sneeuw voor de zon, en de tranen kwamen het feestje bederven. Aan de andere kant waren die tranen alles wat ik nog had. Alleen die tranen knuffelden mij. Ze hielden van me. Dus na een tijdje werden de tranen mijn beste vriend. Misschien ook mijn enige.
De dagen gingen voorbij. Ik dacht niet eens meer aan de man met de mooie ogen. Hij was verdwenen uit mijn leven. Als hij langsliep keek ik niet eens meer om. Hij betekende niets meer voor mij. En toen kwam die dag.
Je knuffelde me. Je hield me vast. Zomaar, uit het niets. Totaal onverwachts. En toen zoende ik je. Het was meer uit een opwelling. Een oud gevoel. Het kwam opdagen en daarna was het gelijk weer weg. Na die zoen. Ik zweefde, dat wel. Ik was in de zevende hemel. Door jou. Door je lippen. Door je zachte, tedere lippen. Die kus spookte door mijn hoofd. Het filmpje werd de hele tijd in mijn hoofd afgespeeld. En toen zoende je me weer. Je keek me aan, die harde blauwe ogen die door me heen keken, waren nu zachte blauwe golven geworden. Je keek niet meer door me heen, je keek me aan. Je keek me echt aan! Totaal onverwachts.
En je zoende me. Weer. En nog een keer. Daarna nog een keer. Je maakte me weer gek.
Ik was weer verliefd. Op dezelfde man, maar dan met andere ogen. Die lieve ogen. Die zachte ogen. Die ogen die mijn knuffelden als ze me aankeken. Die ogen!
Die dag, is als een droom voor mij geweest. Ik wist niet zeker of het wel realiteit was. Had ik het gedroomd, was het echt gebeurd? Het leek alsof ik het gedroomd had, want daarna keek je niet meer naar me om. Je keek me weer aan met die oude ogen, die eerst zo mooi waren. Ik vond ze lelijk. Alleen maar omdat ik die blauwe golven had gezien. Die harde ogen waren niet mooi meer.
Het bleek realiteit te zijn. Mijn god, ik had de mooiste man gezoend. En hij had mij gezoend. Want jij zoende mij weer. Dit keer beter dan de vorige keer. Met je armen om me heen, je vingertoppen die mijn rug streelden. Je hand die je in mijn nek legde toen je zei dat ik mooi was. Jij vond mij mooi! Ik droomde. Ik zweefde. Ik was gek geworden. Gek van liefde. Gek op de liefde. Gek op jou. Ja dat was het, ik was gek op jou.
De dagen gingen voorbij. We zoenden, we zoenden niet. We hielden elkaar vast, we lieten elkaar los. Nou nee, dat is niet waar. Jij liet mij los en ik hield vast. Ook al hield ik vast aan de gedachte aan jou, ik hield wel vast. Ik kon niet loslaten. Ik wilde niet loslaten. Jij was hét.
Jij was mijn hét. En dat wilde ik niet loslaten. Nooit meer. En die mooie ogen werden zachter, steeds zachter. Ik verdronk steeds verder in jou ogen. In jou lichaam. In jou ziel. Jij had een kamer gereserveerd in mijn hart. Jij had een kamertje, met een voetstuk.
Waarom liet ik jou mij stelen? Waarom juist jij? Het maakte me bang, verward. Ik miste jou, ondanks dat ik je niet echt geheel kende. Ik kende stukjes van je. En van de stukjes had ik een “jij” gemaakt. En die “jij” was ongelofelijk geweldig. Vandaar dat voetstuk ook. Ik liet je niet gaan. Onbewust. Ik wilde niets liever dan je loslaten. Dan jou laten gaan. Zodat ik niet meer aan je zo denken. Als ik over straat liep zag ik je lopen. Ik zag je lachen naar andere mensen. Terwijl jij daar niet eens liep. Ik zag jou op de straten, ik zag jou in elk ander mens dat ik zeg. Alles dat ik zag, had jij al veroverd. Jij maakte alles speciaal. En dat maakte mij weer bang. Ik kon niets doen zonder jou te zien. Zonder jou te voelen. Jij was mijn wereld geworden. Of ik leefde in een wereld die jij had gecreëerd. Dat wist ik niet. Dat weet ik nog steeds niet. Maar jij was alles. Mijn wereld, werd jou wereld. Was jou wereld geworden. Jij bezat mij. Jij had mij. Maar je wilde me niet. Niet in jou wereld. Niet in jou armen. Niet in jou zicht. Jij wilde het niet. Ik moest je wel laten gaan voor mijn eigen bestwil. Ik wist dat ik zonder jou moest leven. Dat ik zonder jou verder moest. Er zou wel een ander komen die mij gelukkig zou maken. Die mij zou fascineren. Ondanks dat ik er niet in geloofde ging ik er wel naar leven. Ik moest wel want ik ging kapot. Ik ging kapot aan de gedachte dat jij mij niet wilde. Maar ik had jou niet nodig om van je te kunnen houden.
Godverdomme. Heel hard godverdomme. Ik miste je. Ik mis je. Ik hield van je. Ik hou van je. Godverdomme. Jij maakte me gelukkig. Godverdomme. Jij laat mij lachen. Jij laat mij huilen. Heel hard huilen. Huilen zonder tranen. Als ik alleen was, huilen met tranen. Watervallen. Die overstroomden het beekje. Godverdomme. Jij bent alles wat ik voor ogen zag. Alles wat mij blind maakte. Jij liet mij zien, terwijl mijn liefde voor jou blind was. Ik wilde te graag. Of juist niet. Als ik echt wilde had ik het wel gekregen. Of juist niet. Godverdomme. Je maakt het me moeilijk. Het is simpel, maar het wordt moeilijk gemaakt door de blinde liefde die de persoon met de open ogen veroorzaakt. Vooral godverdomme. Dat is een feit. Een feit, zwart op wit gedrukt.
Ik ren naar je toe. Jij rent van mij weg. Ik val op mijn knieen voor je en smeek je om van mij te houden. De echte mij. Die met alles erbij. De bagage. De problemen. Ik smeek het je. Zelfs met mijn pijn. Jij verzacht mijn pijn. Jij maakt mij beter. Verlaat me niet. Ik ben soms zo bang. Want soms ren je zo hard, en dan kan ik je niet meer bijhouden. Ik wil dit pad samen met je bewandelen. Maar ik kan niet zo hard rennen als jij. Ik kan het niet. Hoe graag ik geestelijk ook wil, lichamelijk wil het niet. Ze doen het niet. Mijn benen. Ze rennen niet meer. Ze kunnen niet meer. Neem je moment alsjeblieft. En hou van me. Meer vraag ik niet van je. Hou gewoon van me. Dat is alles. '
Hou van me.....
Maar dat kan je niet. Je wil het niet. Ik ben niet speciaal genoeg om aandacht aan te schenken. Ik ben niet genoeg. Die woorden gonzen door mijn hoofd. Ze klinken als de stemmen van geesten. Je kan ze niet zien, en daardoor ook niet wegjagen. Die woorden breken mij. Ik ben niet genoeg. Nu niet. Misschien ooit wel. Nee, ooit ook niet. Ik ben niet genoeg, en zal nooit genoeg zijn. Niet voor jou. Jij wil meer. Ik kan het je niet geven. Je wil me niet. Ik ben niet genoeg…
Hoe vaak ik mezelf ertoe gedwongen heb jou uit mijn gedachten te schappen, zo vaak kwam je net zo hard weer terug. Harder zelfs. Je liet me niet meer los. Je had me in je greep. Die moordende greep. Ik heb gewacht tot je me wat losser vasthield, zodat ik zou kunnen ontsnappen. Zodat ik zou kunnen wegrennen. Ver van hier, Ver van jou. Ver weg van alles wat mij aan jou deed herinneren. Ik heb gewacht. Lang gewacht. Je hield me steeds steviger vast. Maar hoe harder je iets vastpakt, hoe sneller het wegglipt. Denk maar aan een zeepje. Als je die laat vallen en weer op probeert te pakken, moet je hem niet te stevig vasthouden, want dan valt hij weer. Hetzelfde was met jou het geval. Je hield me steeds steviger in je greep totdat ik je wegglipte. Ineens was ik weg. Ineens had jij me niet meer in je greep. Ik was vrij. Eindelijk vrij.
Ik genoot van mijn vrijheid. Ik viel in de liefde en ik viel er weer uit. Ik raakte niet geobsedeerd maar ik was wel tot over mijn oren verliefd. Het was fijn mezelf te kunnen zijn. Terwijl ik mezelf niet kende maakte ik veel fouten. De weg naar jezelf is de weg naar je hart. Die weg kon ik niet vinden. Ik dwaalde van de weg af. Ik nam zijpaadjes. Ik maakte weggetjes die er niet waren. Ik verdwaalde, ik draaide weer om, en probeerde het opnieuw. Ik raakte alles kwijt, en vond alles weer terug. En dat alles omdat ik op zoek was. Op zoek naar de weg naar mijn hart.
Een via-via verhaal
De weg naar mijn hart. Naar een nieuw leven. Een lange weg met veel zijpaadjes en verleidelijke parkeerplaatsen. Toch wist ik diep van binnen dat ik niet mocht stoppen. Ik moest doorgaan tot mijn doel bereikt was. Ik wilde de woorden “bestemming bereikt” kunnen zeggen. Kunnen horen. Maar op de weg naar je hart, zijn deze woorden onbereikbaar. Misschien is er wel helemaal geen weg te bewandelen. En toch probeer ik het, toch doe ik het. Omdat ik wil leren lopen. Eerst neem ik babystapjes. Voorzichtig, hopend dat ik niet val. En als ik val klim ik overeind. En ga ik gewoon verder.
Onderweg zijn er veel dingen gebeurt. Dingen die ik haat, dingen die ik koester, dingen die ik vergeet. Samen maakt het één geheel. Het geheel dat ik ben. Zou willen zijn. Ooit was. Geen idee eigenlijk. Een substantie denk ik. Wat ik zou moeten zijn misschien. Wie ik was ben ik vergeten. Wie ik zou willen zijn, een droom. Wie ik ben. Onbekend. Onwetend. Ongekend. Verborgen. Onbetreden. Onontdekt. Onervaren. Dat ben ik. Misschien. Misschien wil ik dat wel niet zijn. Misschien wil ik dat juist wel zijn. Zelfs dat weet ik niet eens. Onwetend dus. Check. Misschien heb ik het nooit geweten. Onbekend, check. Wie weet, zit het diep binnen in mij verstopt, wachtend tot ik het eruit laat. Verborgen, check.
Een geloof in illusies. Een geloof van niets. Maar wel hoop. Zeker hoop. Altijd hoop. Hoop op iets beters. Hoop op niets. Hoop op alles. Hoop op mij. Hoop op de liefde. Hoop op mezelf. Hoop.
Bij hoop komt angst. Angst om het niet te kunnen. Om te falen. Faalangst. Ik geloof dat iedereen faalangst heeft. Sommige in zwaardere vormen dan anderen. Iedereen is bang om te falen. Dit is natuurlijk logisch aangezien falen betekend dat je niet goed genoeg bent. En ik ben vaak niet goed genoeg. Dit is niet een speculatie, dit is me vaak genoeg verteld. Ik was nooit goed genoeg. Kon niks goed doen. Het was niet mijn schuld, dat niet, want ik kon er niks aan doen. Ik was gewoon een beetje vreemd. Ik kon er niks aan doen. Maar ik was niet goed genoeg. En daar kon ik ook niks aan doen. Ach, het was in ieder geval niet mijn schuld.
Ik had er genoegen mee genomen. Je zult vast denken, genoegen nemen met niet genoeg zijn is onmogelijk. Maar ik deed het. Ik accepteerde het. Het moest wel wilde ik normaal door kunnen leven. Ik deed mijn best. En ik was ergens goed in! Ik kon mijn zwakten verbergen. Mijn vele zwakten. Dit was misschien mijn enige talent.
Die lach. Iedereen trapte erin. Iedereen geloofde het. Dat deed me wel lachen, vanbinnen. Je kent het wel, je wil anderen niet laten zien wie je echt bent. En als ze erin trappen dan wordt je er gelukkig van, want dan ben je goed genoeg om hun iets te doen geloven. Het is zo simpel. Is er ooit iemand geweest die niet begreep wat het inhield? Nee, iedereen kent het gevoel. Maar bijna niemand geeft het toe. Want ze zijn bang, dat anderen het niet zullen begrijpen. Maar eerlijkheid is een onderschatte waarde. Zonder eerlijkheid zou de wereld een chaos worden. Nog erger dan dat hij nu is. En mensen kunnen niet leven in zo’n chaos. Daar worden ze bang van. Mensen zijn sowieso bange wezens.
Er komt ook een moment van de waarheid. Als je over straat loopt. Of als je in je bed ligt. Als je in de spiegel kijkt. Alledaagse handelingen. Dit besef kwam bij mij toen ik in de spiegel keek. En mezelf zag staan. Gebroken. Bevlekt en betreurd kijk ik naar mezelf in de vervaagde spiegel. Helder zicht is vergaan, wat ik heb is een verwrongen beeld van herinneringen. Herinneringen van een verwrongen beeld. Verwrongen herinneringen van een beeld.
Verwrongen van mezelf. Vervreemd. Verloren. Vergeten. Ver weg. Onderweg naar het verre verloren en vergeten terwijl ik vervreemde van mezelf. Ik mis mezelf. Of de verwrongen versie van mezelf. Ik weet niet wat ik mis. Ik mis iets. Zo simpel is het. En ik ben nog steeds onderweg naar het verre weg. Terwijl ik probeer mezelf niet te verliezen en mezelf daardoor te vervreemden van het verwrongen beeld laat ik mezelf gaan onderweg. Dit keer laat ik mezelf gaan. Ik laat mezelf lopen. Struikelen. Opstaan. Ik ga. Ik ga dit keer echt. Ik ben onderweg.
Ik ben bepaald niet perfect. Ik kom waarschijnlijk niet eens in de buurt. Perfectie en Monique zijn twee dingen die samen geen combinatie maken. Dit is geen probleem, want zo leef ik al lang genoeg. Ik ken mezelf. Ik ken mezelf niet goed, maar ik ken mezelf wel. Ik weet wat ik voel, en hoe ik me gedraag. Ik weet wie ik ben, ondanks dat ik vergeten ben wie ik was. Herinneringen, de bagage, dit is belangrijk om te zijn wie je bent. Om te zijn wie je kunt zijn. Talenten zijn er, ook al zitten ze diep verborgen. Mijn talenten: Liegen, manipuleren, om onderwerpen heen draaien. Mijn zwaktes: Liegen, manipuleren, om onderwerpen heen draaien. Mijn talenten zijn tevens mijn zwaktes. Mijn gevoelige snaar die geraakt wordt in het dagelijks leven. Ik kan zijn wie ik wil zijn, maar of ik dat echt ben zal nooit zeker zijn. Ik denk teveel na. Dat is ook een talent, toch? Of juist een zwakte. Ach, ik denk gewoon teveel na. Ik lig weer eens zoals zo vaak te woelen in de omhelzing van mijn warme dekens. Ik lig weer eens na te denken over de zin van het leven. Vaak vind ik de zin. En verlies ik hem binnen één seconde. We gaan toch allemaal dood. Uiteindelijk is het over. Life is a game you are bound to loose. Deal with it.

Mooi! Xx
BeantwoordenVerwijderenZeker mooi! =D
BeantwoordenVerwijderen